Vorige

Begin

Toon index

Start pagina

Auteur: Arend Arends

Versie: 22 april 2021

Huizen in Peize voor 1850

Q Achterstewold, Brusselseweg en Es 153-157

153 Berentien Willems, Gerrit Jochems, Roelof Pelinge, Roelof Luinge, Jan Luinge, Roelof Luinge, Jannes Ensing, Barteld Ebbinge

Het huis is in 1832 het middelste van de drie huizen aan de oostzijde van het Achterstewold met een beduidend hogere waarde dan de naburige huizen. In het Register van Nieuwe Huizen 1742 wordt Roelof Luinge vermeld als eigenaar en opvolger van Berentien Willems (of Willens) in 1646. Zij was toen eigenaar en huurde daarnaast nog hoppekuilen van de predikant en bij het Huis te Peize. Bij een nadere vastelling van de grondschatting van het Huis te Peize en hun meiers in 1662 wordt Gerrit Jochems genoemd als opvolger van Berentien Willems. Volgens een rechtszaak in 1660 woont hij dan te Peize, maar wanneer in 1668 een gerechtelijke verkoop plaatsvindt van het halve huis van Gerrit Jochems, blijkt dat te gaan om een huis in Roden, waar hij dan blijkbaar weer woont.

In 1672 wordt alleen Hendrick Jansen Opganck vermeld na de bewoner van huis 152, Luitien Bavinge. Hij kan in dit huis of in het volgende huis hebben gewoond.

In 1691-1694 wordt Roelof Peling vermeld met 3 paarden. Hij is een zoon van Roelof Peling en Ameltien Homan, die in 1659 hertrouwt met Jan Schuiringe Haange, zie 90. In Norg worden dan mombers aangesteld over de kinderen Egbert en Roelof Peling.

Roelof Peling trouwt omstreeks 1685 met Geessien Baving, dochter van Luitien Baving en Aaltien Willinge, zie 152. Hij is evenals Jan Luinge, getrouwd met Jacobjen Baving getuige bij het huwelijk van haar broer Jan Baving in 1688. Roelof en Geessien overlijden respectievelijk in 1720 en 1721. Later in 1720 overlijdt ook zoon Egbert Peling, die uit vaders goed 600 gld. nalaat aan zijn broer Lucas en zuster Aaltien (erfenis aangegeven in 1722) en in 1727 broer Egbert Peling.

Zoon Lucas Peling trouwt in 1721 met zijn nicht Jeigien Luinge, dochter van Jan Luinge en Jacobjen Baving. Na zijn kinderloos overlijden in 1723 hertrouwt zij in 1727 met Jan Ebbinge, zie 81.

Dochter Aaltien Peling trouwt in 1722 met haar neef Roelof Luinge, zoon van Jan Luinge en Jacobjen Baving, zie hiervoor. Na haar overlijden in 1733 zijn er rechtszaken over erfenissen waarin haar kinderen zouden delen.

Roelof Luinge blijft wonen in het huis. Hij wordt vermeld in het Haardstedenregister van 1742 en het Register van Nieuwe Huizen 1742, in 1745 zijn zijn erfgenamen eigenaar. In 1743 wordt hij aangeklaagd door Hendrik Wittenbroek. Roelof Luinge was dijkrichter en na het dijkrichten waren ze samen naar de herberg geweest, waarbij Roelof Hendrik met een tang op het hoofd zou hebben geslagen en Hendrik Roelof zou hebben uitgescholden voor ezel.

Zoon Jan Luinge trouwt in 1754 (afkondiging in Roderwolde) met Annegien Wolters, dochter van Roelof Wolters en Marchien Willems, zie 139. Zij wonen later in huis 104.

Dochter Geesien Luinge trouwt in 1747 met Jan Allerts Luinge, zie 66. Zij blijven wonen in huis 153, waar Jan Luinge wordt vermeld in het Haardstedenregister van 1754-1784, in 1794 zijn weduwe, aanvankelijk met 3 paarden, later met 2 paarden.

Zoon Aldert Luinge trouwt in 1777 met Jantien Ebbinge, dochter van Hindrik Ebbinge en Margaretha Wolters, zie 129. Hij krijgt na het overlijden van zijn oom Roelof Allerts Luinge de herberg en brouwerij op nummer 66 toegewezen.

Dochter Aaltien Luinge trouwt in 1787 met Aldert Ebbinge, zoon van Barteld Ebbinge en Alina Ebbinge, zie 68.

Zoon Roelof Luinge trouwt in 1788 met Jacomina Luinge, dochter van Roelof Luinge Noord en Hillina Ebbinge, zie 141 en blijft in dit huis wonen. Hij wordt in 1797 vermeld als boer, 43 jaar, gehuwd en in 1804 met 2 paarden. Het echtpaar blijft kinderloos. Na het overlijden van Roelof in 1806 behoudt Jacomina de lijftucht. Zij woont in 1807 en in 1813 in het huis met de huurder Jannes Ensing en overlijdt in 1814.

Jannes Ensing is een zoon van Berend Ensing en Jantje Jans Gorter, zie 75. Hij woont in 1797 nog bij zijn grootvader Jan en oom Jannes Ensing op 107 en trouwt in 1807 met Annechien Schuring, dochter van Cornelis Schuring en Hinderkien Luinge, zie 72. In 1825 woont hij als weduwnaar met zijn kinderen in huis 87.

In 1825 woont in dit huis Barteld Ebbinge, zoon van Aldert Ebbinge en Aaltien Luinge, zie hierboven en in 1813 getrouwd met Trientien Ebbinge, dochter van Steven Ebbinge en Ameltien Lunsche, zie 89. Hij is in 1832 ook eigenaar.

153* Otto ter Hansouwe

Behalve het Huis Ter Hansouwe, zie bij 1, waarvan de famile Lewe in de 15de en 16de eeuw eigenaar is, komt bij de verdeling van de Peizer marke in 1577 voor Otte ter Hansouwe, die samen met Roelef Schuiringe Noord en Johan Willens deelneemt in een van de 10 slagen, later het Willems slag genoemd.

In een artikel in de Nieuwe Drentse Volksalmanak 1899, p. 23 meent de schrijver P. H. Oosterman (hoofd van de school te Peize), het huis waar deze Otte ter Hansouwe gewoond heeft te kunnen localiseren tussen de huizen 153 en 154, maar dan meer naar achteren (oostwaarts) gelegen. In een buurwillekeur van 1611 worden afspraken gemaakt over het onderhoud van de Gouw. De Gouw is een gegraven loop, gelegen tussen Achterstewold en Drentse Dijk en die vanaf ongeveer de Noorddijk noordwaarts loopt, evenwijdig aan het Eelderdiep. In deze willekeur is sprake van het land van Otte ter Hansouw, dat grenst aan de Gouw.

Hij schrijft verder: 
" (...) Afgaande op aanwijzingen van ingezetenen, aangaande den oorsprong en de richting van de Gouw en zooals die tegenwoordig op de kadastrale kaart voorkomt, meende ik eerst te moeten besluiten, dat het huis zou hebben gestaan, waar nu de landbouwer Albert Eitens woont. Een nader onderzoek heeft mij daarvan teruggebracht. Volgens mededeelingen van diens buurman en zwager, den Heer Freerk Bakker, gepensionneerd onderwijzer en landbouwer in het Peizerwoud, heeft op de plaats, waar nu de boerenhoeve van Eitens
staat, eene kooikerhut gestaan, terwijl er later eene knoopendraaierij is geweest. In 1629 moet een der voorzaten van Bakker daarvan eigenaar zijn geworden en er eene boerenhoeve gesticht hebben, waarvan het land later bij vererving grootendeels is gekomen aan Bakker en zijne zuster, de schoonmoeder van Eitens (...)

Terwijl ik mij met dit onderzoek bezig hield, meende ik mij te herinneren, dat voor eenige jaren de fondamenten van een groot gebouw in het land van Eitens waren gevonden. Dit bleek me nu werkelijk het geval te zijn, en op mijn vragen naar het "Otten ter Hansouwen woldt" ontving ik ten antwoord, dat men wel een Ottenwold en ook eene Ottenlaan kende. Terwijl de plaats van Eitens staat ten noorden van die van Bakker, bevindt zich op ongeveer gelijken afstand verder noordwaarts de boerenhoeve van J. Ebbinge. Tusschen Ebbinge en Eitens nu is een hakbosch, dat vroeger veel grooter is geweest en zich van den Esch naar het oosten uitstrekte; dit heet het Ottenwold. Van hier gaat oostwaarts eene laan, naar schatting een paar minuten lang, waarvan de voorste helft nog met opgaand hout aan weerszijden is bezet, terwijl de achterste helft onbeplant is. 

Deze laan behoort nu aan Eitens, maar heeft vroeger met daar achter gelegen boschland niet tot de landerijen van Eitens en Bakker behoord. Die laan is gekocht geweest, door een paar "holskers" (houtopkoopers), van de familie Ansing, zeker om het hout, dat er op stond en later, nadat een rechtsgeding was gevoerd over het bezitrecht, aan een voorzaat van Eitens in eigendom overgegaan. Aan 't einde van die laan, misschien 100 schreden verder noordwaarts, vindt men in het weiland, dat door den schoonvader van Eitens van boschland tot weiland is gemaakt, een rechthoekig stuk, lang 25 á 30 meter en breed 20 meter, dat iets hooger is dan het omgelegen land en blijkbaar vroeger door grachten is omgeven geweest. De schoonvader van Eitens en deze zelf hebben van dat stuk echter reeds ongeveer 1 meter afgegraven en vonden toen heel wat steen langs de toen gedempte grachten. Hier, een weinig noordwaarts van het einde der Ottenlaan, vrijwel oostwaarts van het huis van J.Ebbinge, dus achter dit boerenerf van het dorp af gerekend, heeft vermoedelijk de woning der Hansouwes van latere tijden gestaan (...)".

Noot. J. Ebbinge woont in huis nr. 153, Albert Eitens in huis 154. Freerk Bakker (1818-1903) bouwde ten zuiden van huis 154 een nieuw huis. De genoemde laan en het hakbos zijn in 1832 eigendom van Sjabbe Ates Holt. Zijn nicht (oomzegster) Trientien Jacobs Holt was getrouwd met Berend Popkes Ansing.

Peize 1832, deel van sectie F. Linksonder huis 154 nu Achterstewold 8, kadastraal F 441, in het midden de Ottenlaan, kadastraal F 433, aan het eind daarvan het hakbos, kadastraal F 432 waar fundamenten van een huis zijn gevonden. De Ottenlaan loopt in feite in noordoostelijke richting, zodat perceel F 432 inderdaad oostelijk is gelegen van het huis op F 399 (overeenkomend met nummer 153, nu Achterstewold 12a).

154 Albert ten Over, Jonge Jan Willems, Egbert Opganck, Doctor Johan van Huisen, Lucas Jansen, wed. Pieter Wilkes, Jan Pieters, Oegien Luinge, Willem Luinge

Al bij de markescheiding van Peize in 1578 wordt Albert ten Overs huis genoemd als de plaats waar één van de 10 stukken waarin het Oosterbroek is verdeeld, het dichtst bij is gelegen. Uit de omschrijving is op te maken dat het huis mogelijk gelegen is op de plaats van dit huis. De landerijen achter het huis tot aan de Gouw horen vermoedelijk niet bij de verdeelde stukken. In 1630 is weduwe Albert Nover meiersche van Jr. Ripperda. Zij wordt vermeld na Johan Willems int wolt.

In 1646 woonde hier vermoedelijk jonge Jan Willems. Hij is dan meier van Jr. Wigbold Ripperda van het Huis te Peize.

Vermoedelijk een andere jonge Jan Willems komt voor in het Haardstedenregister van 1672 en woont dan mogelijk in huis 155/156.

In het Haardstedenregister van 1672 staat Hendrick Jansen Opganck vermeld aan het eind van de lijst met 2 paarden, in 1691 Egbert Opganck en in 1693 Doctor Johan van Huisen eveneens met 3 paarden. In 1693 wordt de moeder van Egbert Opganck begraven. Hendrick Jansen Opganck zou ook in het voorgaande huis kunnen hebben gewoond, aangezien dan maar één persoon wordt vermeld na Luitien Bavinge.

Vermoedelijk was het huis voor 1679 eigendom van Bartholomeus de Coninck van het Huis te Peize en daarna door zijn schuldeisers verkocht aan dr. Johan van Huisen. In 1684 klaagt dr. Johan van Huisen Mevrouw De Coninck aan, omdat zij nog steeds bomen kapt die volgens hem horen bij het erf in Peizerwold, dat in 1779 samen met een erf in Foxwolde aan hem is verkocht. Zij mag proberen de plaats voor een hoger bedrag te verkopen. Ondertussen moeten partijen zich onthouden van het kappen van bomen.

In 1685 klaagt dr. Johan van Huisen Egbert Hindricks Opganck aan, omdat hij het koopcontract niet wil nakomen van de plaats in Peizerwold, die dr. Van Huisen eerder bij de executoriale verkoping van Mevrouw de Coninck had verkregen. Er is een geschil of het Ottenwold en de kooi bij de koop inbegrepen zijn. De klager krijgt gelijk. 

In 1688 klaagt Egbert Hindricks Opganck als recht hebbende van dr. Johan van Huisen Mevrouw de Coninck aan. Hij heeft de plaats met 17 matten land van hem gekocht zoals die "tegenswoordig" door Albert Engberts meijerwijze wordt gebruikt. Volgens eerdere uitspraak van 1684 zou Mevrouw de Coninck geen bomen mogen kappen in het Ottenbos en de kooi niet meer gebruiken. Wel had zij de plaats mogen verkopen indien die meer op zou brengen, maar dat is niet gebeurd. Volgens Egbert Opganck hoort het bos en de (eenden)kooi bij de plaats. Mevrouw de Coninck beroept zich op een maagscheiding van 1639, waarbij het bos en de kooi zouden zijn toegevallen aan het Huis te Peize. De uitspraak is dat het Ottenwold of bos en de kooi niet zijn inbegrepen bij de koop. Er moet een afscheiding worden gemaakt en Mevrouw de Coninck zal een deel van de grondschatting moeten betalen, tenzij de aanklager kan bewijzen dat het bos en de kooi onder de 17 matten land vallen.

In 1693 is Egbert Opganck met de noorderzon vertrokken zoals blijkt uit een rechtszaak in 1723, wanneer zijn dochter Grietien Egberts wordt aangesproken voor een oude schuld. Het huis zal toen leeg hebben gestaan, waardoor de eigenaar, dr. Johan van Huisen is aangeslagen voor het Haardstedengeld.

In 1723 verkopen advocaat Frijlinghs erfgenamen een halve plaats te Peize aan Wilke Pieters voor 775 gld. en betalen daarover de 50ste penning. Henricus Frijlingh trouwde in 1680 in Groningen met Bouwina van Huisen, dochter van dr. Johan van Huisen.

In het Register van Nieuwe Huizen 1742 wordt Lucas Jansen vermeld als opvolger van jonge Jan Willems (of Willens). Hij is meier van Pieter Wilkes, die eigenaar is. In het Haardstedenregister komt hij voor met 3 paarden, onmiddellijk na Roelof Luinge, zie 153.

Lucas Jansen trouwt in 1739 met Hinderkien Jansen. In 1744 is hij boekhouder van de diaconie. In 1746 schenkt hij 20 gld. aan de armenkas, het jaar daarop nog 5 gld. Zijn naam wordt dan vermeld als Lucas Jans Formdraier. In 1753 wordt Lucas Jans Formerer begraven. Zijn weduwe betaalt voor het laken en geeft nog 25 gld. aan de armenkas vanwege het testament. Ook de naburen geven ruim 5 stuivers. Bij de aangifte van de 40ste penning geeft Hinderkien Jansen de erfenis aan van haar man Lucas Jansen, waarvan zij de lijftucht heeft. Hinderkien Jansen is mogelijk in 1754 hertrouwd met Jan Ottens, zie 104.

In 1754 wordt Lucas Jansen opgevolgd door de weduwe van Pieter Wilkes. Vanaf 1764 is Jan Pieters de hoofdbewoner, steeds met 3 paarden.

Pieter Wilkes trouwt in 1721 met Wobken Jansen. Vermoedelijk een broer is Jan Wilkes, die in 1734 trouwt met Aaltien Jans. Hun vermoedelijke zoon Wilke Jans trouwt in 1758 in Eelde met Swaantje Jans en gaat daar ook wonen.

Pieter Wilkes woont in 1742 nog aan het Moleneind (Roderweg) en is dan meier van de Douairière De Conink (Huis te Peize).

Zoon Wilke Pieters trouwt omstreeks 1760 met Jeichien Buirema en neemt in 1764 het huis van zijn zwager Gerrit Buirema over, zie huis 6.

Zoon Jan Pieters trouwt omstreeks 1755 met Oegien Luinge, dochter van de schoolmeester Wolter Luinge en Grietje Schuiringe. Zij wordt van 1784 tot 1804 vermeld als weduwe Jan Pieters, dan nog met 2 paarden, in 1797 als Begijn Wolthers, 66 jaar, weduwe met 4 kinderen waaronder de zoons Pieter Jans 43 jaar, Wolther Jans 26 jaar en Jan Jans 24 jaar. In 1807 als weduwe Jan Pieters, boerin met 2 inwonende kinderen en een werkbode. Bij de eigenaren wordt zij vermeld als Oegje Luinge, weduwe Jan Pieters. Mogelijk zijn de jongste zoons toen al overleden. In 1813 nemen de kinderen Pieter en Grietje de naam Wilkens aan.

Dochter Grietje Jans Wilkens (geboren in 1770) trouwt in 1802 met Willem Luinge, zoon van Jan Luinge en Annegien Wolters, zie 104 en weduwnaar van Fennechien Hendriks Huberts. In 1813 worden Willem Luinge en Pieter Jans Wilkens vermeld als bewoners. Zowel bij Willem Luinge als bij Pieter Jans Wilkens wordt vermeld dat zij een zoon hebben en Pieter Jans Wilkens bovendien nog een zuster (Grietje Jans Wilkens). Vermoedelijk is bij Pieter Jans Wilkens het woord "zoon" vervangen door "zuster", zonder het woord "zoon" door te strepen.

Pieter Jans Wilkens trouwt in 1815 met Annegien Harms Baving, weduwe van Harm Jans Freriks, zie 136. Hij woont in 1825 ook in huis 136.

In 1825 woont Willem Luinge ook in huis 154, maar in 1850 woont hij als weduwnaar in huis 110 met zijn zoon Jan Luinge en met zijn dochter uit zijn eerste huwelijk Annechien Luinge, weduwe van Hindriks Freerks Bakker en nu getrouwd met Jan Berends Gunster.

Nadat haar halfbroer Jan Luinge, zoon van Willem Luinge en Grietje Jans Wilkens, kinderloos overleed, erfde Annechien Luinge tenslotte alle goederen en ging huis 154 later over op haar kleindochter Aaltien Stroetinga, getrouwd met Albert Eitens.

155 Jonge Jan Willems, Willem Jansen, Lucas Willems, Reinder Lucas, Jan Reinders de Ruiter

Het huis bestaande uit de woningen 155 en 156 is gelegen aan de Brusselseweg. Het betreft een na 1646 gebouwd huis. In 1832 staat de naam Brusel vermeld op de kadasterkaart bij het huis, een naam die vermoedelijk ouder is dan de familienaam Brusseling, zoals de bewoners van huis 156 zich in 1813 noemen. 

Het Haardstedenregister van 1672 vermeldt na de vermoedelijke bewoner van huis 8 jonge Jan Willems met 2 paarden, in 1691-1694 vermoedelijk zijn zoon, Willem Jansen, ook met 2 paarden. Of zij in dit huis hebben gewoond, is niet geheel duidelijk. Ap van der Kaap vermeldt dat zich aan de voorkant van het huis een gevelsteen bevond met het jaartal 1722, maar die zou ook kunnen zijn geplaatst bij een verbouwing of uitbreiding.

Lucas Willems wordt vermeld in het Haardstedenregister 1742 met 2 paarden, in 1754 wordt de vrouw van Lucas Willems vermeld, in 1864 zijn weduwe.

Lucas Willems is getrouwd met Hilligje Reinders. In 1754 leent Hilligje Reinders, bijgestaan door haar zoon Reinder Lucas 50 gld. van de diaconie. Blijkbaar is haar echtgenoot dan afwezig. De reden is te vinden in het boek Over galg en rad, red. Wijnand van der Sanden en Henk Luning, p. 176 e.v., waarin een lijst voorkomt van veroordeelden (bron Etstoel inv. 7 en 8). In 1748 is Lucas Willems van Peize wegens diefstal veroordeeld tot geseling en verbanning. De latere familienaam De Ruiter zou erop kunnen duiden dat hij toen dienst heeft genomen in het leger.

Van 1774-1794 wordt Reinder Lucas vermeld met 2 paarden, in 1797 is hij 67 jaar met een boerenbedrijf en 4 kinderen, waarvan echter maar twee bekend zijn. Hij is getrouwd met Anna Gerrits.

Dochter Hillegien Reinders krijgt in 1784 een dochter Jantien Jans, die wordt erkend door Jan Klazens. Jan Klazens trouwt echter niet met haar, maar met (een andere) Jantien Jans, die in 1790 overlijdt, 5 dagen na de geboorte van haar dochter Jantien Jans. Vervolgens worden in 1804 en in 1807 kinderen gedoopt van het echtpaar Jan Klazens en Hillegien Reinders. Jan Klazens hertrouwt in 1811 met Jantien Hermannus Pothof.

De eerder genoemde dochter Jantien Jans trouwt in 1814 in Anloo met Harm Jacobs Stel. Bij haar overlijden in 1824 in Gieten wordt zij vermeld als dochter van Jan Klasens en Hillechien van Bruessel. Zoon Klaas Jans Klaasens (verschillend gespeld) trouwt in 1835 in Eelde met Klazina Geerts Jongman, weduwe van Jan Jans Arends.

Zoon Jan Reinders wordt in 1804 vermeld met twee paarden, in 1807 is hij boer met 4 inwonende kinderen, de volgorde van de bewoners van huis 155 en 156 is dan echter omgedraaid. Ook in 1825 woont Jan Reinders de Ruiter nog in het huis, maar dan onder nummer 156, terwijl de buren Willem en Aaltien Pieters Brusseling nu op 155 wonen. Aannemelijk is dat de huisnummers hierbij twee maal zijn verwisseld en niet de gezinnen.

In 1813 wordt hij vermeld als Jan Reinders Reuter, later meestal als De Ruiter. In 1832 is hij ook eigenaar van het zuidoostelijke huis.

Jan Reinders woont in 1797/1798 mogelijk in huis 70, als arbeider, 34 jaar, gehuwd met 1 kind. Hij trouwt omstreeks 1796 met Hillegien Jans Beuving, geboren in Anloo als dochter van Jan Heins Beuving en Geesje Jans.

Zoon Reinder Jans de Ruiter trouwt in 1824 met Hillegje Jans Eisses, geboren in Glimmen.

Dochter Geesien Jans de Ruiter trouwt in 1822 in Eelde met Lucas Frens Veninga. Na haar overlijden in 1832 hertrouwt hij met Geertien Hindriks Buiring, die in 1850, inmiddels weduwe, in huis 155 woont.

156 Weduwe Luigien Hindriks, Pieter Willems, Willem en Aaltien Pieters Brusseling.

Van 1742 tot 1764 wordt weduwe Luigien Hindriks vermeld als bewoner. Zij wordt dan evenals de bewoner van huis 155 nog vermeld na de vermoedelijke bewoner van huis 8. In het Register van Nieuwe Huizen wordt zij in 1742 omschreven als Trijntijn, weduwe Luigijn Hinderks en in 1745 als Trijntien Hindriks, vrouw van Roelef Eelkes. Het betreft een sinds 1646 nieuw huis. In 1774 worden Trijntje Luigies erfgenamen vermeld. Vanaf dan worden de bewoners van huis 155 en 156 niet meer vermeld na huis 8, maar aan het eind van de lijst.

Dochter Trijntje Luigies trouwt omstreeks 1760 met Eelke Wolthers (van der Veen). In 1776 worden mombers aangesteld over hun kinderen Luigien en Auke, omdat Eelke gaat hertrouwen met Trijntje Hindriks (van der Veen) van de Hoornsedijk in Haren. Uit dat tweede huwelijk worden later kinderen geboren in Leeuwarden. Grietje en haar zuster Fennechien Luigies hebben het huis, dat gelegen is over de es geërfd van (hun moeder) Trijntje Hindriks. Het huis zal worden verkocht.

In 1776 verkopen Fennegien Luigies en haar zwager Hilke Wolthers het huis voor 170 gld. aan Frerik Gelmers en Hindrik Alberts, die het weer overdragen aan Pieter Willems, die de koop heeft overgenomen. Het huis is gelegen over de esse en grenst ten oosten aan de weg, ten zuiden aan Reinder Lucas, ten westen aan de esse en ten noorden aan de Hr. Schultes L. Willinge van Emmen.

In 1784 wordt Pieter Willems vermeld als bewoner, in 1794 zijn weduwe. In 1797 wonen in het huis Annigje Willems, naaister, 61 jaar, weduwe met 2 kinderen en wordt ook zoon Willem Pieters, 24 jaar genoemd. Ook in 1804 wordt weduwe Pieter Willems nog vermeld.

In 1807 wordt Willem Pieters vermeld als eigenaar en bewoner, in 1813 als Willem Pieters Breusseling, later als Brusseling, de volgorde van de bewoners van huis 155 en 156 is dan echter omgedraaid. Ook in 1825 wonen Willem en zuster Aaltien, die beiden ongehuwd zijn nog in het huis, maar dan onder nummer 155, terwijl hun buurman Jan Reinders de Ruiter nu op 156 woont. Aannemelijk is dat de huisnummers hierbij twee maal zijn verwisseld en niet de gezinnen. In 1832 is Willem Pieters Brusseling eigenaar van het noordwestelijke deel van het huis, bestaande uit de woningen 155 en 156.

157 Adam Reinders Suurd

In 1807 wordt Adam Reinders vermeld met twee inwonende kinderen. Hij is ook eigenaar van het huis, dat gelegen is aan de westzijde van de es, ten oosten van de huidige Esweg.Waarschijnlijk is het huis gebouwd omstreeks 1805. In 1813 wordt vermeld Jantje, weduwe van Adam Reinders Suurd, die ook eigenares is in 1832.

Adam Christiaan Reinders Suurd is een zoon van Reinder Jannes suurd en Margien Kristiaans, zie 14. Hij trouwt omstreeks 1775 met Jantien Jans Schuurman, dochter van Jan Hindriks Schuurman en Margien Engberts. Vanaf 1794 en mogelijk al in 1784 woont hij in huis 149 en is daarmee de buurman van zijn zwager Hindrik Jans Schuurman.

Zoon Reinder Adams Suurd trouwt omstreeks 1805 met Grietje Harms Resing.

Dochter Margien Adams Suurd trouwt omstreeks 1810 met Ubel Egberts Bezema.

Dochter Wubbechien Adams Suurd trouwt eveneens omstreeks 1810 met Hindrik Lamberts Beuving.

Zoon Hindrik Adams Suurd trouwt in 1821 met Grietien Barelds van Peize.

Zoon Jannes Adams Suurd trouwt in 1823 met Jantien Stevens Brink en woont in 1825 in het huis.